Jeremiah 7

De aarde zal treuren en de hemel zal zwarte rouw dragen vanwege mijn besluit tegen mijn volk. Maar Ik heb dit besluit genomen en Ik zal er niet op terugkomen.’ 1Alle steden vluchten in paniek als zij het geluid van naderbij marcherende legers horen. De mensen verstoppen zich in het struikgewas en vluchten de bergen in. Alle steden zijn verlaten: iedereen is in paniek gevlucht. 2Waarom trekt u uw mooiste kleren aan? Waarom hangt u sieraden om en maakt u uw ogen op? Het zal u niet helpen, uw minnaars verwerpen u en willen u doden. 3Ik heb hard geschreeuw gehoord, als van een vrouw die haar eerste kind ter wereld brengt. Het is de schreeuw van mijn volk dat snakt naar adem, smeekt om hulp en door de knieën gaat voor zijn moordenaars. 4

Geen ontzag voor God

5‘Ren op-en-neer door elke straat in Jeruzalem, kijk of u ook maar één eerlijke en trouwe man kunt vinden! Zoek op elk plein en als u er één kunt vinden, zal Ik de stad niet verwoesten! 6Zelfs als zij mijn naam gebruiken om een eed te zweren, liegen zij nog.’

7Och Here, U wilt niets anders dan de waarheid. U hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. U hebt hen vernietigd, maar zij weigeren zich te bekeren van hun zonden. Zij zijn vastbesloten met keiharde gezichten geen berouw te tonen. 8Toen zei ik: ‘Maar wat kunnen wij verwachten van de armen die niets weten? Zij kennen Gods geboden niet. Hoe kunnen zij Hem dan gehoorzamen?’ 9Daarom zal ik naar hun invloedrijke leiders gaan en met hén spreken, want zij kennen Gods wegen en zijn eisen. Maar ook zij hadden God volledig de rug toegekeerd. 10‘Daarom zal een leeuw uit het woud hen aanvallen. De woestijnwolf zal hen vernietigen en een luipaard zal rond hun steden sluipen en ieder verscheuren die zich naar buiten waagt. Want hun zonden zijn haast ontelbaar, hun opstandigheid tegen Mij is groot. 11Hoe kan Ik u vergeven? Zelfs uw kinderen hebben zich van Mij afgekeerd en zweren bij goden die geen goden zijn. Ik voedde hen tot zij verzadigd waren, nergens hadden zij gebrek aan en als dank pleegden zij op grote schaal overspel en hielden zich op bij de bordelen van de stad. 12Zij zijn wellustige mannen die lonken naar de vrouw van hun naaste. 13Moet Ik hen daarvoor niet straffen? Zou Ik zoʼn volk nog sparen?’

14Loop tussen de wijnstokken door en vernietig ze! Maar laat een deel staan. Kap de wijnranken af, want zij zijn niet van de Here. 15‘De volken van Israël en Juda zijn Mij ontrouw geworden,’ zegt de Here. 16Zij hebben gelogen en zeiden: ‘Hij zal ons niet lastigvallen! Er zal niets met ons gebeuren! Er komt toch geen hongersnood en geen oorlog!’ 17‘Gods profeten,’ zeggen zij, ‘zijn windbuilen vol woorden die geen enkel goddelijk gezag hebben. Het oordeel dat zij aankondigen, zal op hun eigen hoofd terechtkomen, niet op het onze!’

18Daarom zegt de Here, de God van de hemelse legers: ‘Om dit soort gepraat zal Ik de woorden van de profeten veranderen in een laaiend vuur en deze mensen als stukken hout verbranden. 19Kijk Israël, Ik zal een ver land tegen u ten strijde laten trekken,’ zegt de Here, ‘een machtig, oud volk, waarvan u de taal niet begrijpt. 20Hun pijlen zijn dodelijk en al hun mannen zijn machtige helden. 21Zij zullen uw oogst verslinden en het brood van uw kinderen en ook uw schapen en runderen opeten. Ja, ook van uw druiven en vijgen zullen zij niets overlaten. Uw versterkte steden zullen zij met de grond gelijkmaken, de steden waarop u vertrouwde. 22Zelfs dan zal Ik u niet volledig laten wegvagen,’ zegt de Here. 23‘En als het volk vraagt: “Waarom doet de Here, onze God, ons dit aan?” dan moet u antwoorden: “U wees Hem af en diende in uw eigen land vreemde goden, nu moet u in vreemde landen slaven zijn van buitenlanders.”

24Maak dit bekend aan Israël en Juda: 25“Luister, dom en ongevoelig volk: u hebt wel ogen, maar u ziet niet, en oren, maar u hoort niet. 26Hebt u dan helemaal geen ontzag voor Mij?” vraagt de Here God. “Hoe kan het dat u niet eens beeft in mijn aanwezigheid? Ik bepaal de kustlijnen van de wereld als eeuwige grenzen, zodat de zeeën met hun geweld en bulderende golven die afscheidingen nooit kunnen overschrijden. Moet zoʼn God niet worden gevreesd en vereerd? 27
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Jer. 5:24.
28
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Jer. 5:23-24.
Maar mijn volk is koppig en opstandig, het heeft zich tegen Mij gekeerd en is weggelopen. Ook al geef Ik regen in de lente en de herfst en tijd voor de oogsten, toch heeft het geen ontzag voor Mij.
29Daarom heb Ik u deze zegeningen vanwege uw zonden afgenomen. 30Onder mijn volk bevinden zich slechte mensen die loeren op slachtoffers, als een jager die met netten vanuit een hinderlaag vogels vangt. Zij zetten vallen voor mensen. 31Als een mand, volgepropt met vogels, zo zijn hun huizen volgepropt met bedrog. En het resultaat? Zij zijn nu machtig en rijk, 32zien er keurig uit en zijn weldoorvoed. Hun slechtheid kent geen grenzen. Zij zijn onrechtvaardig tegenover de wezen en negeren de rechten van de armen. 33Moet Ik dan maar rustig afwachten en doen alsof er niets aan de hand is?” ’ vraagt de Here God. ‘Moet Ik zoʼn volk niet straffen?’ 34Er gebeuren vreselijke dingen in dit land:
Copyright information for NldHTB